-
Bijlage 5
-
Wanneer spreken we van kwetsbare jongeren?
-
Tijdens de overgang naar volwassenheid krijgen jongeren te maken met veel transitiemomenten op verschillende leefgebieden tegelijkertijd. Een grotere kans om problemen te ontwikkelen zien we in het bijzonder bij jongeren in een kwetsbare positie, bij wie de balans tussen beschermende en risicofactoren wankel is. Een groter risico op het ontwikkelen van problemen kan enerzijds te maken hebben met omgevingsfactoren, zoals een geschiedenis met problemen en trauma in het gezin. Het niet kunnen vinden van een passende school, ontbreken van een vaste verblijfplaats of een asielverleden kunnen ook een rol spelen. Aan de andere kant is er de jongere zelf, die misschien te maken heeft met een (lichte) verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek, een psychiatrische stoornis of gedragsproblematiek.
Beschermende factoren zijn bijvoorbeeld betekenisvolle relaties met belangrijke volwassenen of instituties in de omgeving en de kansen die aan jongeren geboden worden. Veel jongeren kunnen in deze fase van hun leven rekenen op de hulp en begeleiding van een stabiel netwerk, vaak van ouders of verzorgers. Voor jongeren die er alleen voor staan kan het vervullen van de eerdergenoemde ontwikkelingstaken een te zware opgave zijn. Ze lopen risico op een stapeling van problemen, bijvoorbeeld dak- en thuisloosheid in combinatie met schuldenproblematiek. De problemen die ontstaan in de overgangsfase naar volwassenheid kunnen tot lang in het volwassen leven negatieve gevolgen hebben. Het is daarom belangrijk dat de ondersteuningsbehoeften van jongeren tijdig worden gesignaleerd én dat er een passend ondersteuningsaanbod voorhanden is.
-
De overgang naar volwassenheid is een periode met veel transitiemomenten op verschillende leefgebieden tegelijkertijd. Jongeren maken de overgang van school naar de arbeidsmarkt, verlaten hun ouderlijk huis, gaan studeren en gaan nieuwe sociale relaties aan. In deze levensfase dienen zich nieuwe kansen en ontwikkelingsmogelijkheden aan, maar hebben jongeren ook een grotere kans om problemen te ontwikkelen (Feldman & Elliott, 1990). Dit geldt in het bijzonder voor jongeren met kwetsbaarheid bij wie de balans tussen beschermende en risicofactoren wankelt (Paulsen & Berg 2016). Deze jongeren lopen een groter risico op het ontwikkelen van problematiek door de veelheid aan transities op meerdere leefgebieden tegelijkertijd.
Risicofactoren
Het formuleren van een sluitende definitie van ‘kwetsbare jongeren’ tussen 16 en 27 jaar is niet mogelijk. Uit een literatuurstudie naar risicojongeren van Spierings, Tudjman, Meeuwisse & Onstenk (2015) blijkt dat jongeren een verhoogde kwetsbaarheid hebben voor het ontwikkelen van hardnekkige problemen wanneer er sprake is van een opeenvolging of opeenstapeling van verschillende factoren. Volgens de auteurs spelen maatschappelijke factoren (zoals sociale klasse en woonplaats), omgevingsfactoren (binnen gezin, school en vrije tijd) en factoren in de jongeren zelf (zoals autonomie, zelfbeeld, zelfcontrole), in combinatie met ervaren sociale steun, een rol bij de ontwikkeling van probleemgedrag. Hierbij is de balans tussen beschermende en risicofactoren cruciaal voor het wel of niet problematisch verlopen van de ontwikkeling van jongeren. Problemen ontstaan wanneer er onvoldoende beschermende factoren zijn om de risicofactoren te compenseren (Van der Laan & Blom, 2006 in Spierings et al., 2015).Spierings et al. (2015, p. 11-12) komen tot een opsomming van de belangrijkste risicofactoren voor jongeren, waarvan onderzoek heeft laten zien dat ze samenhangen met problemen op persoonsniveau:
- Biologische factoren (prematuriteit, laag geboortegewicht, zwangerschapscomplicaties en genetische afwijkingen);
- Een specifiek temperament, hyperactiviteit, impulsiviteit en/of sterke prikkelbaarheid, een laag (verbaal) IQ en achterblijvende taalontwikkeling;
- Ingrijpende gebeurtenissen, zoals ziekenhuisopname, mishandeling en de dood van (een van) de ouders.
- Specifiek voor de levensfase 16 tot 27 jaar geldt dat de hersenen nog volop in ontwikkeling zijn en jongeren minder goed in staat zijn om de gevolgen van hun gedrag te overzien. Ze maken impulsieve keuzes en vertonen risicovol gedrag dat hen voordeel oplevert op de korte termijn, terwijl ze de consequenties op langere termijn nog niet goed kunnen overzien (Crone & Sommer, 2017).
Op gezinsniveau zijn de volgende factoren als risicofactoren aan te wijzen:
- Psychiatrische problematiek bij (een van) de ouders, problematische levensgeschiedenis van een of beide ouders (incest, mishandeling, verwaarlozing);
- Problematische gezinsrelaties, laag gezinsinkomen en stress door schulden en/of werkloosheid, ouders die zelf antisociaal gedrag vertonen;
- Het ontbreken van familie of vrienden van het gezin die steun kunnen bieden.
Risicofactoren in de wijdere omgeving van de jongere:
- School: een gebrek aan betrokkenheid vanuit school, gebrek aan organisatie/controle op school en ontbreken van duidelijkheid over of stimulering van sociaal wenselijk gedrag, slechte schoolresultaten, spijbelen en voortijdig schoolverlaten;
- Vriendengroep: omgang met leeftijdsgenoten die probleemgedrag vertonen en/of lid zijn van een jeugdbende;
- Buurt en samenleving: sociale uitsluiting (jongeren hebben niet het gevoel deel uit te maken van de maatschappij), lage sociale cohesie in de buurt, weinig controle op gedrag (surveilleren), hogemobiliteit, onduidelijke normen in de wijk of normen die bevorderend zijn voor drugsgebruik, geweld en criminaliteit, de beschikbaarheid van alcohol en drugs, verkrijgbaarheid van vuurwapens, ontbreken van stimulering van sociaal wenselijk gedrag in de wijk, armoede in de omgeving (Meij & Ince, 2013 in Spierings et al., 2015, p. 11-12).
Beschermende factoren
Beschermende factoren zijn kenmerken van de jongere, zoals geslacht en sociale instelling, en factoren die betrekking hebben op vaardigheden van jongeren zelf. Denk aan sociale, emotionele en gedragsmatige competenties. Bovendien zijn beschermende factoren gelegen in de omgeving, en dan vooral in de relaties met belangrijke volwassenen en instituties en de kansen die vanuit de omgeving aan jongeren geboden worden. Het gaat dan om factoren als binding met het gezin, vriendengroep, school en wijk; kansen om een concrete en betekenisvolle bijdrage te leveren aan sociale verbanden waarvan de jongere deel uitmaakt (familie, school, gemeenschap); een omgeving waarin duidelijke normen en waarden voor positief gedrag worden uitgedragen en steun van belangrijke volwassenen in de omgeving (Meij & Ince, 2013 in Spierings et al., 2015, p. 11-12).Zo is bekend dat jongeren zonder stabiel sociaal netwerk een grotere kans hebben op het ontwikkelen van problemen in de overgang naar volwassenheid. De meeste jongeren kunnen rekenen op mensen in hun directe omgeving (in eerste instantie ouders) die er zijn voor begeleiding, hulp, ondersteuning en toezicht. Voor jongeren die er alleen voor staan kan het vervullen van de eerdergenoemde ontwikkelingstaken een te zware opgave zijn. Hierdoor ontstaat het risico op afhaken uit sociale verbanden (school, vereniging, werk), schulden ontwikkelen, dakloos worden, werkloos raken en maatschappelijk afglijden. Vaak doet zich een verergering of stapeling van problemen voor in hun leefsituatie, bijvoorbeeld problematiek in de gezinssituatie die leidt tot dakloosheid en de ontwikkeling van schulden. Ook kan langdurige uitval uit onderwijs of werk een normaal dagelijks leven belemmeren en het risico op criminaliteit, sociaal isolement en radicalisering verhogen (Nederland, Noordhuizen & Van Dijk, 2016). Om de ontwikkeling of stapeling van problematiek te kunnen voorkomen is het belangrijk dat beginnende ondersteuningsbehoeften tijdig worden gesignaleerd en dat er een passend ondersteuningsaanbod voorhanden is.
Sociaal-ecologisch perspectief op veerkracht
Of een jongere met een verhoogde kwetsbaarheid voor de ontwikkeling van problemen ook daadwerkelijk problemen ontwikkelt in de overgang naar volwassenheid, is afhankelijk van het volledige patroon van relaties dat jongeren hebben met hun omgeving (Slot & Van Aken, 2013). Tegen deze achtergrond biedt het sociaal-ecologisch perspectief op veerkracht een vernieuwende aanpak. Veerkracht wordt vaak gezien als het vermogen van een individu om tegenwicht te bieden aan tegenslag en uitdagende situaties. Met andere woorden: het vermogen 'terug te kunnen veren' na een heftige gebeurtenis. In het sociaal-ecologisch perspectief geldt veerkracht niet alleen als een individuele eigenschap, maar is er ook aandacht voor de context waarin het individu zich beweegt (Ungar, 2008; Ungar & Liebenberg, 2011). En dan in het bijzonder de mate waarin de omgeving het individu toegang biedt tot beschermende factoren om zijn of haar veerkracht te kunnen vergroten (Sieckelinck & Gielen, 2019). Ungar en Liebenberg (2011) onderscheiden drie groepen factoren die bijdragen aan veerkracht. Dit zijn: individuele factoren (persoonlijke competentie, sociale vaardigheden); factoren in de relatie met primaire verzorgers en andere belangrijke personen (fysieke en psychologische verzorging) en contextfactoren (levensbeschouwelijke overtuigingen, waarde van onderwijs, verbondenheid met cultuur/gemeenschap, (zorg)voorzieningen). Vanuit deze invalshoek wordt niet alleen gewerkt aan het voorkomen van kwetsbaarheden, de focus ligt op hoe jongeren een actief beroep kunnen doen op individuele, relationele en contextuele hulpbronnen om kwetsbaarheden het hoofd te bieden.Het veerkrachtperspectief biedt tegenwicht aan het discours rondom kwetsbaarheid dat meestal gehanteerd wordt in relatie tot het vraagstuk 16-27. In de veerkracht-benadering vormen namelijk de mogelijkheden en eigen regie het uitgangspunt in plaats van de beperkingen en risico’s van een individu en zijn omgeving (Maurits et al., 2016). Dit sluit tevens aan bij de beoogde inhoudelijke transformatie in het sociale domein, met aandacht voor de eigen kracht van het individu en de hulpbronnen in diens directe (sociale) omgeving.
Meer weten?
In deze publicatie lees je meer over het begrip veerkracht en hoe een veerkrachtige samenleving een antwoord kan bieden op de uitdagingen, bedreigingen en schokken die voortkomen uit snel veranderende maatschappelijke omstandigheden.
Bronnen
Crone, E., & Sommer, I. (2017). Puberhersenen in ontwikkeling. Den Haag: Hersenstichting. Nederland, T., Noordhuizen, B., & Van Dijk, M. (2016). Jongeren buiten beeld. Achter de cijfers. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Maurits, E. E. M., Veer, A. J. E. de, Spreeuwenberg, P., & Francke, A. L. (2016). De aantrekkelijkheid van werken in de zorg 2015: cijfers en trends. Nivel.
Paulsen, V., & Berg, B. (2016). Social support and interdependency in transition to adulthood from child welfare services. Children and Youth Services Review, 68, 125-13.
Slot, W., & Van Aken, M. (2013). Psychologie van de adolescentie. (25e ed.). Amersfoort: ThiemeMeulenhoff bv.
Spierings, F., Tudjman, T., Meeuwisse, M. & Onstenk, J. (2015). Literatuurstudie Risicojongeren Onderwijs, Arbeid, Zorg en Veiligheid. Rotterdam: KWP Rotterdams Talent.
Ungar, M. (2008). Resilience across cultures. The British Journal of Social Work, 38(2), 218-235.
Ungar, M., & Liebenberg, L. (2011). Assessing resilience across cultures using mixed methods: Construction of the child and youth resilience measure. Journal of Mixed Methods Research, 5(2), 126-149.
Download deze bijlage als PDF bestand: